donderdag 20 mei 2010

De hemel in mijn hoofd.

Ik geloof niet in een hemel,

ik hoop erop.

Ik hoop zo hard, zo intens, zo vaak,

Totdat het bijna, bijna, geloof wordt. Bijna.


Ik hoop zo hard,

laat mijn fantasie erop los.

Daar zit je dan, engelachtig,

nog altijd even prachtig,

Een wolkachtig gebied met heel mooi fel licht,

watervallen, zonneschijn,

alles vrolijk, leuk, mooi, liefdevol en fijn.

En niets negatiefs zou er zijn.


Even verderop in mijn fantasie,

jij heft een glas champagne,

je zwaait, je lacht, met je andere hand een handkus gebaar:

je laat me weten: ik ben hier, jij bent daar,

lieve schat, dat is toeval, da’s geen bezwaar.


Als ik dan later oud, grijs, verrimpeld en verschrompeld,

ook in de hemel naar binnen mag,

sta jij daar als die nog altijd jonge deerne, ontvangt me met een lach.

Jij bent immers nooit ouder geworden dan op je mooist, de bloei van je leven,

je zou me een dikke knuffel geven.


“Bedankt,” zal je zeggen,

“je leefde voor twee,

en daardoor beleefde ik vanaf hier intens met je mee.

Je hebt het geweldig gedaan, je hebt er alles uitgehaald,

van je fouten geleerd, zo gelukkig als mogelijk & bewust genietend de eindstreep behaald.

Via jou mocht ik hier meemaken wat ik daar niet meer zelf mocht beleven,

je hebt me je mooiste gedachten gegeven, het is mooi geweest, een prachtig leven”


Soms hoop ik, wens ik, wil ik een teken,

dat het goed met je gaat,

je ons nooit helemaal verlaat.

Dat je kijkt met verwondering, liefde, ontroering, verbazing, goedkeuring, een lach,

je weet dat ik aan je denk iedere dag.


Ik geloof niet in een hemel,

ik hoop erop.

Ik hoop zo hard, zo intens, zo vaak,

dat ik fantaserend mijn eigen hemel maak.

Totdat het bijna, bijna, geloof wordt. Bijna.


1 opmerking: